Ons onderwijs door de eeuwen heen

Van de Franse tijd tot 1848 – Scholen bestaan sinds de Frankische tijd, vanaf de 6e eeuw, al bestaat ‘onderwijs’ al vele eeuwen langer. Het belangrijkste doel van de eerste scholen (vooral kloosterscholen) is het christelijk geloof verspreiden. Met name door te leren lezen (van de Bijbel) en schrijven en opgeleid te worden voor kerkelijke beroepen als priester. Het is zeker niet het doel om algemene vorming te verzorgen. Scholen zijn een kerkelijke of particuliere aangelegenheid. Onder invloed van de Verlichting verandert de opzet van de school in de 18e en 19e eeuw. Het idee is dat kinderen door goed onderwijs brave en productieve burgers worden. Niet het onthouden door het opdreunen ervan, maar inzicht in en samenhang van lesstof staat centraal. Het kind wordt gezien als een kind en niet als een jongvolwassene.

Omstreeks 1800, tijdens de overheersing door de Fransen, krijgt Nederland een centraal georganiseerde overheid. Vanaf dat moment gaat de landelijke overheid zich met het onderwijs bemoeien. In 1801 ontstaat leerplicht (niet alleen gerealiseerd via scholen, maar het mag ook via onderwijs aan huis) en in 1806 komt de Lager Onderwijswet met nadere regelgeving tot stand. Hiermee wordt openbaar toegankelijk onderwijs geregeld. De onderwijzers mogen niet zelf de godsdienstlessen verzorgen. Dat is een taak voor vertegenwoordigers van de kerk. De staat verstrekt voor deze vertegenwoordigers geen vergoeding. Er is dus ruimte voor godsdienstonderwijs, wat in de praktijk neerkomt op protestants godsdienstonderwijs. Formeel is katholiek vormingsonderwijs zelfs verboden, al tolereren de zuidelijke Nederlanden het. Verder zijn alleen staatsscholen toegestaan, geen particuliere scholen. In deze beperkingen lag de kern van de ‘schoolstrijd’ zoals die tot aan 1917 voortduurt.

Van 1848 tot 1917 – Het jaar 1848 is een markant jaar in de Nederlandse geschiedenis. In dat jaar komt de Grondwet tot stand die van Nederland een parlementaire democratie maakt.

Op onderwijsgebied betekent de grondwetwijziging van 1848 dat er vrijheid van het stichten van scholen ontstaat (‘de vrijheid van onderwijs’) en dat ouders de school voor hun kinderen kunnen kiezen die het beste aansluit bij hun opvattingen. Doordat de staat alleen het openbaar onderwijs blijft financieren, is de schoolstrijd om gelijkwaardigheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs nog niet voorbij.

Het aantal bijzondere scholen neemt na 1857 snel toe. Zij zijn afhankelijk van vrijwillige bijdragen, schenkingen en schoolgelden. De schoolstrijd blijft daardoor een strijd om de subsidie.

Door de Pacificatie van 1917 krijgt het bijzonder onderwijs voortaan evenveel recht op financiële steun van de overheid als het openbaar onderwijs. Een voetnoot hierbij is dat degenen die in het openbaar onderwijs het godsdienstonderwijs verzorgen, niet door de staat betaald worden. Het is vrijwillig onderwijs en de staat stelt geen kwaliteitseisen aan de betreffende personen, dus waarom zou de staat dit dan financieren? Over niet-godsdienstig levensbeschouwelijk vormingsonderwijs wordt niet gediscussieerd. Voor denken over bijvoorbeeld humanistisch en boeddhistisch vormingsonderwijs is het nog veel te vroeg.

Periode 1917 tot 2017 – In 1955 wordt een nieuwe mijlpaal bereikt. Voor het eerst gaat de overheid en met name de gemeentelijke overheid, het godsdienstonderwijs op openbare scholen subsidiëren. Feitelijk is dit de eerste aanzet tot de volledige financiering door de rijksoverheid van het gvo/hvo zoals we dat vandaag de dag kennen.

Met de jaren veranderen de tijden. In 1963 wordt het wettelijk mogelijk om naast godsdienstonderwijs ook humanistisch vormingsonderwijs te verzorgen (aangeduid met de term levensbeschouwelijk vormingsonderwijs). Godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs bestaan naast elkaar! De algemene toegankelijkheid van het openbaar onderwijs voor alle gezindten (dé reden van bestaan van het openbaar onderwijs) is gerealiseerd.

Vanaf 2009 wordt door vijf zogenaamde ‘zendende instanties’ (CIO-O, CMO, HRN, HV en RK) Stichting Dienstencentrum GVO/HVO opgericht zodat gvo/hvo landelijk georganiseerd wordt en de vakleerkrachten een vast salaris ontvangen. Vanaf 2020 bestaat het Centrum voor Vormingsonderwijs uit een samenwerking van 7 denominaties: boeddhistisch, hindoeïstisch, humanistisch, islamitisch, joods, katholiek en protestant.

De weg naar financieren van het vormingsonderwijs door de rijksoverheid – Hoe het vormingsonderwijs haar uiteindelijke, door de overheid gesubsidieerde bestaansrecht vindt, schetsen wij in de volgende tijdlijn:

Subsidiemijlpalen in vogelvlucht

1917

De staat gaat het particuliere (bijzondere) onderwijs bekostigen.

1955

De gemeentelijke overheid verstrekt subsidie voor godsdienstonderwijs op openbare scholen; de eerste aanzet tot de volledige financiering door de rijksoverheid van het vormingsonderwijs zoals we dat vandaag kennen.

1981

Verschillende gemeentes subsidiëren vormingsonderwijs. In een beperkt aantal gemeenten ontvangen de vakleerkrachten vormingsonderwijs een volledig salaris.

2009

Stichting Dienstencentrum GVO/HVO wordt opgericht. Deze stichting ontvangt subsidie van de rijksoverheid om gvo/hvo landelijk te organiseren in samenwerking met de verschillende zendende instanties.

2013

Een ‘bijna rampjaar’ voor het vormingsonderwijs. OCW wil bezuinigen op subsidies. Het Dienstencentrum GVO/HVO start een lobby en voert intensief actie. We behouden de subsidie van 10 miljoen euro.

2017

Het vormingsonderwijs in het openbaar onderwijs ontvangt structurele bekostiging van de rijksoverheid. Precies 100 jaar na de genoemde onderwijspacificatie van 1917!

Bovenstaande tekst is een samenvatting van het  verslag van de geschiedenis van het vormingsonderwijs door Jan Beijer. Lees het interview met hem.